'Wat
niet op internet staat, bestaat niet', weet Sybe Bakker (74). De
gelovigen wilden na de Reformatie zelf de Bijbel lezen en samen psalmen
zingen. Tientallen vertalingen van (gedeelten)
van de Bijbel en psalmberijmingen zagen het licht. Maar heel veel ervan
verdween al snel weer in de mist van de geschiedenis. Steeds minder
onderzoekers zullen bereid zijn papieren bibliotheken na te speuren op
materiaal, vreest Bakker. Bakker is een spil in
het team van vrijwilligers dat, onder leiding van taalhistorica dr.
Nicoline van der Sijs, oude teksten overtypt en op internet zet. Ze
begonnen met de Statenvertaling van 1637, maar weten van geen ophouden.
Onlangs bundelde Bakker zijn inleidingen bij vijf psalmberijmingen uit
de zestiende tot de achttiende eeuw tot een mooi boekje. Luther begon ermee, schrijft Ros, die overigens het verschijnen van
zijn gedegen studie niet meer meemaakte. Hij overleed vlak voor de
publicatie ervan. Luther maakte berijmingen van psalmen in de
volkstaal. En hoewel psalmberijmen geen exclusief protestantse
bezigheid bleef, hebben de kinderen van de Reformatie wel veruit de
meeste op hun naam staan. Alleen al uit de zeventiende eeuw beschrijft
Ros 59 verschillende psalmberijmingen - en dan telt hij alleen de
integrale, complete verzamelingen van 150 psalmen! Er is eigenlijk maar
één verklaring voor dat enorme aantal, denkt Sybe Bakker: onvrede met
de dominante berijming van Datheen. Dominee Petrus Datheen,
volgeling van Calvijn, maakte in 1566 een integrale berijming van het
psalmboek, op de melodieën die zijn leermeester in Genève ook
gebruikte. Nou ja, berijming ... Datheen telde lettergrepen, en als zijn
lettergrepen overeenkwamen met het aantal noten, was hij tevreden. Het
bijna vlekkeloze muzikale gevoel van psalmberijmer Philips Marnix van
Sint Aldegonde was ook in zijn tijd uniek, in alle andere
psalmberijmingen komen metrische draakjes voor, maar Datheen maakt het
wel veruit het bontst. Bijna regel na regel botste de klemtoon van de
zin met de klemtoon van de melodie. Zing de beroemde eerste regels van
psalm 42 maar eens met Datheen mee: Als een hert gejaeght, O Heere, dat verssche water begheert Brr. Nee,
corrigeert Ros: 'De meest geliefde berijming van Datheen' is deze psalm
42. 'Uitermate populair en geliefd' waren al Datheens psalmen volgens
Ros, die er in een beperkende bijzin aan toevoegt: 'vanwege de
bijzondere geestelijke waarde'. Dat laatste wil Sybe Bakker wel
erkennen, maar hij heeft Datheen toch echt iets minder hoog. Niet
alleen dichterlijk. Datheen heeft zich aantoonbaar uitgesloofd om zijn
psalmberijming af te krijgen voordat Jan Utenhove de zijne kon
voltooien. Beiden waren lid geweest van de vluchtelingengemeente in
Londen, die al psalmen van Utenhove zong, dus Datheen wist dat hij
concurrentie had. In maart 1566 bracht hij zijn haastklus op de
markt. In zijn voorwoord schreef hij dat 'die Psalmen alle (mynes
wetens) noyt bequaemelick sijn overghesettet geweest, om stichtelick in
der Ghemeynten te singhen.' Die formulering, zegt Bakker met gevoel
voor understatement, is 'ietwat verhullend'. 'Datheen suggereert hier
dat er al verschillende dichters aan een volledige berijming hebben
gewerkt, maar in werkelijkheid was er maar één echte literaire
concurrent, namelijk Utenhove, van wie Datheen bovendien wist dat deze
zo goed als gereed was met zijn berijming.' Ros, afkomstig uit
reformatorische kring, neemt Datheen in bescherming met de formulering
dat hij 'kans zag in korte tijd de Franse psalmen in het Nederlands
over te zetten. Hij deed dat in begrijpelijke taal, vaak met 'dichterlijke vaart' en bovendien 'met de | hartstochtelijkheid en onverzettelijkheid die hem bij al zijn daden kenmerkte'.' Bakker,
uit de gereformeerde hoek, volgt liever het oordeel van de
literair-historicus W.A.P. Smit, die in 1948 al schreef dat Datheen
gewoon een concurrent voor wilde zijn. Datheen verkeerde bovendien in
een machtspositie. Hij was prominent aanwezig op het Convent van Wezel
in 1568, waarop de lijnen uitgezet werden voor de organisatie van het
gereformeerde kerkverband in betere tijden - en dat convent schreef
inderdaad Datheens psalter voor. Bovendien was hij voorzitter van de
tweede Nationale Synode in Dordrecht in 1578, die de kerken definitief
'Datheen' in de mond legde. Bakker: 'Alle argumenten voor of tegen
Datheen waren overbodig: Datheen had de loop der geschiedenis naar zijn
hand gezet.' Er wás overigens al sinds 1540 een complete
Nederlandse psalmberijming op de markt: de Souterliedekens,
vermoedelijk gemaakt door Willem van Zuylen van Nijevelt. De psalmen
van deze Utrechtse edelman waren zelfs nogal populair, vooral onder de
jeugd. Maar zijn berijming had een nadeel: de melodieën. De
Souterliedekens zijn op straatwijsjes berijmd. Ros deelt de voorkeur
van de synode voor de Geneefse melodieën: de kerk moet internationaal
herkenbaar zijn, niet alleen in de zuivere leer, maar als het kan ook
in de zang. En bovendien: bij de jeugdige zangers speelde in het
achterhoofd bij het zingen nog steeds het (niet zelden onbetamelijke)
straatliedje, en dat botste met de heilige aandacht tijdens de
eredienst. Opnieuw brengt Bakker een - ditmaal klein - bezwaar
in: 'Het strikte onderscheid tussen amusementsmuziek en kerkmuziek is
van Calvijn. Ik ben het niet met hem eens. Niet een op een in elk
geval. Je kunt een melodie niet voor kerkelijk gebruik veroordelen
omdat hij ook in een ander kader functioneren kan. Calvijn had wel
gelijk in zijn opvatting dat beide, zowel de melodie als de tekst,
kwaliteit moeten hebben.'
Gezangen van Marnix En nu de vondst
van Bakker. Een jaar of tien geleden las hij in een paar Duitstalige
blaadjes uit het begin van de twintigste eeuw, dat er een
Nedersaksische vertaling moet zijn geweest van liederen van Marnix. Die
had een fraaie psalmberijming gemaakt - beduidend beter dan die van
Datheen, maar... nou ja - en zijn liederen waren kennelijk zelfs een
keer in het buitenland terechtgekomen, aan het hof van graaf Enno III
van Oost-Friesland. Er zouden nog twee exemplaren van bestaan, een in
een bibliotheek in Bremen, en een in een bibliotheek in Leipzig. Niet
dus. Beide exemplaren waren verdwenen, ontdekte Bakker bij navraag.
'Verschleppt', dus in de Tweede Wereldoorlog door het Russische leger
meegenomen en nu onvindbaar geworden. Maar Bakker besloot dat nieuwe
medium maar eens te gebruiken. En internet leerde hem dat er nog een
derde exemplaar bestond, volkomen vergeten, in de
universiteits- bibliotheek in Utrecht. 'Het is een opmerkelijke
verzameling. De psalmen in het boek zijn Nedersaksische vertalingen van
die van Lobwasser, zeg maar de Duitse Datheen. Daarnaast zijn de
berijmingen vertaald die de calvinist Marnix maakte van andere liederen
uit de Bijbel'. Opmerkelijk is, zegt Bakker, dat hierin veel
vrouwenstemmen te beluisteren zijn, zoals die van Mirjam, Debora, Hanna
en Maria. Verder was er een aantal lutherse liederen in het liedboek
opgenomen. Die vermenging van lutherse en calvinistische invloeden
was niet vanzelfsprekend, weet Bakker. 'Graaf Enno had er
waarschijnlijk een politiek doel mee. Maar buiten zijn eigen hofkapel
zijn ze waarschijnlijk nooit gezongen. Voor dat ideaal was men nog niet
rijp. De berijming is gemaakt door een predikant uit Emden. Die stad was in die tijd | zo gereformeerd als wat. De dominee moet een bredere
blik gehad hebben, maar hij kon het boek niet in Emden laten drukken.
Dat gebeurde noodgedwongen in Bremen, net over de grens van het
graafschap.' Diezelfde controverse tussen Luther-aanhangers en
kinderen van Calvijn voorkwam bij meer psalmberijmingen een doorbraak
op grote schaal. Willem van Haecht maakte er een in 1579, maar wist
toen al dat hij niet op gebruik over de grenzen van zijn
geloofsgemeenschap hoefde te hopen. Hij gebruikte 150 nieuwe melodieën,
en niet die uit het psalmboek van de calvinisten. De lutheranen hebben
Van Haechts bundel goed gebruikt, maar zij vormden een kleine
minderheid. Bakker: 'Van Haecht heeft het gewoon met hebben, Luther
verloren in onze contreien. De verhouding tussen lutheranen en
calvinisten was zo gespannen. Al vlak voor de Beeldenstorm in Antwerpen
wordt er verteld van een protestantse dienst in een kerk net buiten de
muren van de stad. De lutheranen zitten te zingen, en op zeker moment
gaan de calvinisten hun psalmen er dwars doorheen zingen. "Men zag de
haat", schrijft een ooggetuige.'
Gezangen Die verstarring van
de verhoudingen had zijn weerslag op de psalmberijmingen, signaleert
Bakker. Achteraf komt het al opvallend 'vrij' over dat Marnix die 22
Bijbelliederen opnam. Maar volgens Bakker volgt hij daarmee de
inzichten van Calvijn. 'Die nam bij zijn eerste psalmen in 1537 ook al
drie gezangen op. Maar Calvijns psalmboek was in 1562 af, en twee jaar
later overleed hij. Toen is dat psalmboek zo'n instituut geworden dat
het zingen van andere liederen in de calvinistische traditie haast
taboe werd.' Als argument voor die stelling voert Bakker aan dat
Beza, de leermeester van Marnix, ook meerdere cantica berijmde en in
een apart bundeltje opnam. Daarvan bevindt zich het enig overgebleven
exemplaar overigens nu in de bibliotheek van de Theologische
Universiteit in Kampen (Broederweg). 'Beza deed dat vier, vijf jaar na
Marnix. Zij hadden kennelijk goed begrepen dat dit in de lijn van
Calvijn lag. Maar de 'calvinisten' dachten er anders over. Een
liedcultuur met gezangen kwam bij de gereformeerden nooit echt van de
grond, in Nederland niet en in Frankrijk ook niet.' Die
eenzijdigheid trekt sporen tot in het heden door, ziet Bakker. 'De
Herziene Statenvertaling bijvoorbeeld. Waarom heet die de Herziene
Statenvertaling? Amper twintig procent van de woorden is nog gelijk
gebleven. Sommige woorden zijn zo gemoderniseerd, dat ze tot voor kort
alleen maar in Groot Nieuwsachtige vertalingen stonden. Het is
kerkelijke tactiek, denk ik. Zo houden de gelovigen een vertrouwd idee
bij een nieuwe vertaling.' Niet voor niets heeft Bakker in zijn boek
de berijming van Johan de Brune uit 1644 gezet tegenover die van Jacob
Westerbaen uit 1655. De Brune maakte een berijming die niet rijmde, die
dankzij rigide afbreking- en razend dicht op de vertaling bleef
aansluiten. Een voorbeeld uit psalm 68,14:
Al laeght ghy-lieden tusschen twee Rijghen van steen soo wierdt ghy als Vleughelen eener duyve, Ghelijck met Silver overdeckt, Ende welcker vederen zijn Met uit-gesneden gheel gout.
Bakker
legde hem naast de Statenvertaling, en ontdekte dat De Brune deze
woordelijk volgt. 'Hij heeft slechts het aantal lettergrepen van de zes
regels van zijn bewerking aangepast aan het aantal noten van de
melodie.' De Zeeuwse kerken waren onder de indruk van de
Schriftgetrouwheid van De Brune, en zelfs de gezaghebbende theoloog
Voetius was enthousiast. De Provinciale Staten van Holland
en West-Friesland
| hebben invoering ervan in 1650 zelfs op de agenda gezet. Maar
Jacob Westerbaen, een Haagse arts die zich na een huwelijk met de
schatrijke regentendochter Anna Weytsen helemaal kon wijden aan de
letteren, kon niet leven met de 'rymeloose regelen' van De Brune. 'Wat
is doch een gedicht daer geen geest in is? Verschaelde en verwaeyde
wijn is smaeckeloos en ongheacht bij den geenen die den frisschen en
rijsenden wijn kennen, die de hersenen en het hert verquickt en
ontvonckt als men maer sijn neus in het glas steeckt.' Die
levenslust spreekt ook uit Westerbaens psalmberijming. Voor de goede
vergelijking dezelfde tekst als De Brune, psalm 68,14, maar nu bij
Westerbaen: Soo sult gy nochtans blincken, als De veertjes van een duive-hals Die in de Son ons schijnen Te sijn van silver en van goud Gemenght met oostersch Ameroud* En gloeyende robijnen. * mozaïek Bakkers
keuze is snel gemaakt. 'Dat van De Brune, dat is heel vreemd gedoe. Het
is revolutionair zoals hij de Bijbeltekst trouw blijft, maar de
afbrekingen zijn heel vreemd. Strofische melodieën vragen om rijm. De
Brunes berijming is ingegeven door verafgoding van de Statenbijbel. Als
je die maar volgt, is het altijd goed. Maar hij vergeet dat je deze
tekst niet op zijn manier bij die melodie kunt brengen, dat bestáát
gewoon niet. Hij haalt twee dingen door elkaar.' Maar het zit
bij Bakker niet alleen vast op de anti-kunstzinnige gevolgen. Het is
vooral de geest van De Brune die hem doet huiveren. 'Hij haalt Marnix
rechts in. Marnix ging ook heel ver in zijn tekstgetrouwheid, maar
bleef poëtisch, muzikaal. De Brune vond dat je met rijm de zangers
vervreemdt van het zuivere woord van God. Daar zit geen millimeter rek
in.' Rek zit er in Westerbaen duidelijk meer. 'Westerbaen was een vrije vogel. Zijn berijming is heel speels, daar zit leven in.'
Auteur : Rien van den Berg Fotograaf : Omke Oudeman ■
'Van
U komt, HEER, het loflied dat ik zing' Vier eeuwen
psalmen zingen in de Lage Landen Sybe Bakker. Drukkerij Boon Groningen 2010. 134 blz. € 16,95 werkmanuitgeverij.nl
Davids soete lier. Vijf eeuwen Nederlandse psalmberijmingen A. Ros. Uitg. De Banier, z.p., 2010. 436 blz €
34,90
bijbelsdigitaal inl >lopende projecten dbnl ■ |
|