|
Hij
KOOS ALS TITEL een citaat uit de herdichting die Muus Jacobse van psalm 22
maakte: 'Van U komt, Heer, het loflied dat ik zing'. Voor zover deze titel wil
zeggen dat de psalmen letterlijk godsgeschenken zijn, is hij zeer fraai
gevonden, temeer omdat binnen het gereformeerd- protestantisme de goddelijke
herkomst van de honderdvijftig oudtestamentische liederen doorgaans aangevoerd werd om
vrijwel alle andere liederen uit de kerkdienst te weren. Een andere
vraag is of je van alle psalmberijmingen ook kunt zeggen dat ze van de Heer
afkomstig zijn. Het
boek van Bakker vertelt dat velen tussen 1566 en 1773 in ieder geval Datheens
psalmberijming bepaald geen godsgeschenk vonden. Uit
onvrede met de welhaast onuitroeibare berijming van Datheen ontstond
een vloedgolf aan nieuwe berijmingen, waarvan slechts een paar (nl.die
van Marnix en
Revius) inderdaad verbeteringen waren. Van de
vijf geselecteerde psalters bespreekt Bakker de berijming van de Antwerpse
lutheraan Willem van Haecht verreweg het uitgebreidst. Dat is logisch en toe te
juichen: over de berijmingen van Datheen, Marnix en over de Statenberijming is
immers al het een en ander geschreven, maar over Van Haechts psalter was dat
tot op heden vrijwel niet het geval. Bakkers boek is hier dus een waardevolle
aanvulling op de bestaande literatuur.
Meer dan eens biedt Sybe Bakker
interessante nieuwe gegevens of beschouwingen. Zo
presenteert hij bij de bespreking van Marnix' 'heylige schriftuerlijcke
Lofsangen' een tot nu toe onbekend gegeven: de tweeëntwintig gezangen van Marnix
werden opgenomen in een Nedersaksisch liedboek dat op verzoek van Graaf Enno
III vervaardigd werd. Overigens
kun je bij Marnix een radicalisering vaststellen met betrekking tot de
calvinistische opvatting over de legitimatie van het zingen van andere liederen
dan de psalmen. Terecht
betoogt Bakker dat Calvijns voorkeur voor de psalmen niet betekende dat
de
reformator bezwaren had tegen het zingen van andere bijbelse gezangen.
In
psalmboeken die onder invloed van Calvijn ontstonden, stonden zelfs een
paar 'vrije gezangen', zoals de berijming van het apostolicum en de
eerste en laatste
strofe van het decaloog-lied. Bakker
wijst erop dat Marnix de eerste en laatste strofe van het tien-geboden-lied in
zijn vertalingen uit 1580 (eerste editie) en 1588 (niet-uitgegeven vel papier
met drie gezangen) nog wel gebruikte, maar dat hij ze wegliet in de tweede druk
(1591) van zijn psalmboek. Het apostolicum-lied handhaafde hij daar echter wel. De
conclusie van Bakker dat Marnix 'calvinistischer' was dan Calvijn, is dan ook
correct. Hij had in dit verband ook kunnen wijzen op het feit dat in Marnix'
psalmboek meer gezangen gesneuveld waren die wel in Datheens kerkboek stonden. Voorbeelden zijn de liederen die in 1567 (twee liederen om te zingen voor en na
het eten) en 1572 (het avondlied Christe die du bist dach end licht) aan
Datheens berijming toegevoegd waren. Een markant voorbeeld is ook het lied Een
Cort Ghebedt voor de Predicatie van Jan Utenhove, omdat Marnix dit gezang nog
wel in de eerste druk (1580) van zijn psalmbundel had opgenomen.
|
|
Afgezien van
het Utenhove-lied, waarvan het gebruik overgelaten werd aan de kerken, en het
apostolicum-gezang besloot de Nationale Synode van Dordrecht in 1618/1619
geheel in de geest van Marnix om alle 'vrije gezangen' te verbieden, inclusief
de drie liederen die in 1567 en 1572 waren toegevoegd aan Datheens berijming.
Van 'radicalisering' is ook sprake waar het gaat om de wens zo dicht mogelijk
aan te sluiten bij de onberijmde psalmtekst. Dit verlangen groeide vooral toen
in 1637 de Statenvertaling verschenen was, die pretendeerde een 'getrouwelijke'
Nederlandse vertaling van de Bijbel te zijn. De verschijning was voor de
Zeeuwse jurist Johan de Brune aanleiding in 1644 een nieuw psalter te
publiceren waarin de psalmen - zoals het titelblad vermeldde - niet alleen
woord voor woord uit het Hebreeuws vertaald waren, maar ook overeenkwamen met
de nieuwe bijbelvertaling. Een curieus kenmerk van zijn psalter was dat het
geen gebruik maakte van rijm. Johan de Brune was trouwens niet de enige die
deze werkwijze volgde: ook de Utrechtse musicus Antonius Deutekom maakte in
1657 een rijmloos psalter waarin de psalmbewerkingen woordelijk aansloten bij
de Statenvertaling.
Het
digitalisatieproject van de SVNT, dat aan de basis van dit boekje ligt, zal de
reden zijn dat Bakker in hoofdstuk 9 de belijdenisgeschriften, formulieren en
gebeden behandelt die in het kerkboek van Datheen en de Statenberijming staan
en die dus ook gedigitaliseerd zijn. In een boekje over de kerkzang verwacht
men deze uitweiding niet, maar vanuit het SVNT-project gezien wordt ze wel
begrijpelijk en verdedigbaar. In hoofdstuk 11 behandelt Bakker in vogelvlucht
(twaalf pagina's) de geschiedenis vanaf 1773 tot en met heden. Op deze manier
wordt in zekere zin recht gedaan aan de ondertitel van het boek, dat spreekt
over 'vier (! -JS) eeuwen psalmen zingen in de Lage Landen gespiegeld in vijf
liedbundels'. Naar mijn smaak dekt deze ondertitel de lading van het boek toch
niet helemaal, want de psalmzang-geschiedenis uit de twintigste eeuw had dan
eigenlijk gespiegeld moeten worden in een twintigste-eeuwse psalmberijming.
Maar ook hier zal de keuze bepaald zijn door het digitalisatieproject waar nu
eenmaal gekozen was voor vijf psalmberijmingen uit de periode 1566-1773.
Bovendien wordt tot in onze tijd door een aantal kerken gezongen uit de
Statenberijming en heel sporadisch zelfs uit Datheens berijming. In het Ten
slotte schrijft Bakker te beseffen dat zijn weergave van de
kerkzang-geschiedenis fragmentarisch is. Dat is waar, maar desondanks is zijn
boek het zeker waard gelezen te worden. Ook voor degenen die de
kerkliedgeschiedenis al globaal kennen, biedt het boek van Bakker voldoende
interessante beschouwingen en aardige wetenswaardigheden.
N.a.v.
Sybe Bakker, 'Van U komt, HEER, het loflied dat ik zing'. Vier eeuwen psalmen
zingen in de Lage Landen gespiegeld in vijf liedbundels, Drukkerij Boon H. N.
Werkman, Groningen 20l0; ISBN 978.90.75913.64.4; 134p.; € 16,95
|