begin
E T N N R C R U GREFO.DFRIES.DNED.DMuz.&Lit.                   
einde







 

Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging van Organisten en Kerkmusici

 Muziek
 
&
 

Liturgie

 
     Bespreking 
   
Jaargang 80, nr.2 - april 2011, pp. 36-37  
Sinds 2007 werkt de Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal (SVNT) met behulp van zo'n honderd vrijwilligers aan het digitaliseren en 'editen' van onder meer bijbelvertalingen en psalmberijmingen. Er zijn tot op heden vijf psalmberijmingen getranscribeerd en gedigitaliseerd, namelijk die van Petrus Datheen (1566), Willem van Haecht (1583), Philip van Marnix van St.-Aldegonde (1591 de tweede druk, de eerste druk verscheen in 1580) Johan de Brune (1644) en de Statenberijming (1773). De Groningse neerlandicus Sybe Bakker, een van de vrijwilligers van de SVNT, schreef aan de hand van deze berijmingen een historisch overzicht van het psalmen zingen in de Lage Landen.

'Van U komt, Heer, het loflied dat ik zing'
              Jan Smelik      

                       

Hij KOOS ALS TITEL een citaat uit de herdichting die Muus Jacobse van psalm 22 maakte: 'Van U komt, Heer, het loflied dat ik zing'. Voor zover deze titel wil zeggen dat de psalmen letterlijk godsgeschenken zijn, is hij zeer fraai gevonden, temeer omdat binnen het gereformeerd- protestantisme de goddelijke herkomst van de honderdvijftig oudtestamentische liederen doorgaans aangevoerd werd om vrijwel alle andere liederen uit de kerkdienst te weren. Een andere vraag is of je van alle psalmberijmingen ook kunt zeggen dat ze van de Heer afkomstig zijn.
Het boek van Bakker vertelt dat velen tussen 1566 en 1773 in ieder geval Datheens psalmberijming bepaald geen godsgeschenk vonden.
Uit onvrede met de welhaast onuitroeibare berijming van Datheen ontstond een vloedgolf aan nieuwe berijmingen, waarvan slechts een paar (nl.die van Marnix en Revius) inderdaad verbeteringen waren. 
Van de vijf geselecteerde psalters bespreekt Bakker de berijming van de Antwerpse lutheraan Willem van Haecht verreweg het uitgebreidst. Dat is logisch en toe te juichen: over de berijmingen van Datheen, Marnix en over de Statenberijming is immers al het een en ander geschreven, maar over Van Haechts psalter was dat tot op heden vrijwel niet het geval. Bakkers boek is hier dus een waardevolle aanvulling op de bestaande literatuur. 

Meer dan eens biedt Sybe Bakker interessante nieuwe gegevens of beschouwingen.
Zo presenteert hij bij de bespreking van Marnix' 'heylige schriftuerlijcke Lofsangen' een tot nu toe onbekend gegeven: de tweeëntwintig gezangen van Marnix werden opgenomen in een Nedersaksisch liedboek dat op verzoek van Graaf Enno III vervaardigd werd.
Overigens kun je bij Marnix een radicalisering vaststellen met betrekking tot de calvinistische opvatting over de legitimatie van het zingen van andere liederen dan de psalmen. Terecht betoogt Bakker dat Calvijns voorkeur voor de psalmen niet betekende dat de reformator bezwaren had tegen het zingen van andere bijbelse gezangen. In psalmboeken die onder invloed van Calvijn ontstonden, stonden zelfs een paar 'vrije gezangen', zoals de berijming van het apostolicum en de eerste en laatste strofe van het decaloog-lied.
Bakker wijst erop dat Marnix de eerste en laatste strofe van het tien-geboden-lied in zijn vertalingen uit 1580 (eerste editie) en 1588 (niet-uitgegeven vel papier met drie gezangen) nog wel gebruikte, maar dat hij ze wegliet in de tweede druk (1591) van zijn psalmboek. Het apostolicum-lied handhaafde hij daar echter wel.

De conclusie van Bakker dat Marnix 'calvinistischer' was dan Calvijn, is dan ook correct. Hij had in dit verband ook kunnen wijzen op het feit dat in Marnix' psalmboek meer gezangen gesneuveld waren die wel in Datheens kerkboek stonden. 
Voorbeelden zijn de liederen die in 1567 (twee liederen om te zingen voor en na het eten) en 1572 (het avondlied Christe die du bist dach end licht) aan Datheens berijming toegevoegd waren. Een markant voorbeeld is ook het lied Een Cort Ghebedt voor de Predicatie van Jan Utenhove, omdat Marnix dit gezang nog wel in de eerste druk (1580) van zijn psalmbundel had opgenomen. 


Afgezien van het Utenhove-lied, waarvan het gebruik overgelaten werd aan de kerken, en het apostolicum-gezang besloot de Nationale Synode van Dordrecht in 1618/1619 geheel in de geest van Marnix om alle 'vrije gezangen' te verbieden, inclusief de drie liederen die in 1567 en 1572 waren toegevoegd aan Datheens berijming.

Van 'radicalisering' is ook sprake waar het gaat om de wens zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de onberijmde psalmtekst. Dit verlangen groeide vooral toen in 1637 de Statenvertaling verschenen was, die pretendeerde een 'getrouwelijke' Nederlandse vertaling van de Bijbel te zijn. De verschijning was voor de Zeeuwse jurist Johan de Brune aanleiding in 1644 een nieuw psalter te publiceren waarin de psalmen - zoals het titelblad vermeldde - niet alleen woord voor woord uit het Hebreeuws vertaald waren, maar ook overeenkwamen met de nieuwe bijbelvertaling. Een curieus kenmerk van zijn psalter was dat het geen gebruik maakte van rijm. Johan de Brune was trouwens niet de enige die deze werkwijze volgde: ook de Utrechtse musicus Antonius Deutekom maakte in 1657 een rijmloos psalter waarin de psalmbewerkingen woordelijk aansloten bij de Statenvertaling.

Het digitalisatieproject van de SVNT, dat aan de basis van dit boekje ligt, zal de reden zijn dat Bakker in hoofdstuk 9 de belijdenisgeschriften, formulieren en gebeden behandelt die in het kerkboek van Datheen en de Statenberijming staan en die dus ook gedigitaliseerd zijn. In een boekje over de kerkzang verwacht men deze uitweiding niet, maar vanuit het SVNT-project gezien wordt ze wel begrijpelijk en verdedigbaar. 

In hoofdstuk 11 behandelt Bakker in vogelvlucht (twaalf pagina's) de geschiedenis vanaf 1773 tot en met heden. Op deze manier wordt in zekere zin recht gedaan aan de ondertitel van het boek, dat spreekt over 'vier (! -JS) eeuwen psalmen zingen in de Lage Landen gespiegeld in vijf liedbundels'. Naar mijn smaak dekt deze ondertitel de lading van het boek toch niet helemaal, want de psalmzang-geschiedenis uit de twintigste eeuw had dan eigenlijk gespiegeld moeten worden in een twintigste-eeuwse psalmberijming. Maar ook hier zal de keuze bepaald zijn door het digitalisatieproject waar nu eenmaal gekozen was voor vijf psalmberijmingen uit de periode 1566-1773. Bovendien wordt tot in onze tijd door een aantal kerken gezongen uit de Statenberijming en heel sporadisch zelfs uit Datheens berijming. 

In het Ten slotte schrijft Bakker te beseffen dat zijn weergave van de kerkzang-geschiedenis fragmentarisch is. Dat is waar, maar desondanks is zijn boek het zeker waard gelezen te worden. Ook voor degenen die de kerkliedgeschiedenis al globaal kennen, biedt het boek van Bakker voldoende interessante beschouwingen en aardige wetenswaardigheden.






N.a.v. Sybe Bakker, 'Van U komt, HEER, het loflied dat ik zing'. Vier eeuwen psalmen zingen in de Lage Landen gespiegeld in vijf liedbundels, Drukkerij Boon H. N. Werkman, Groningen 20l0; ISBN 978.90.75913.64.4; 134p.; € 16,95